Uit onderzoek blijkt dat maar iets meer dan 10% van de zzp’ers uit eigen beweging pensioen opbouwt. Reden genoeg om de komende tijd meer aandacht te besteden aan (het opbouwen van) pensioen in onze blogs. Dit doen wij in samenwerking met het onafhankelijk adviesbureau HLS Pensioenconsultancy.

We beginnen bij de basis: hoe is pensioen in Nederland eigenlijk geregeld?

Het Nederlandse pensioensysteem kent 3 pijlers:

  1. AOW en ANW
  2. Pensioenopbouw via de zaak
  3. Pensioenopbouw voor particulieren en zelfstandigen

1e pijler: AOW en ANW

De basis van ons pensioenstelsel is de 1e pijler, daaronder vallen de AOW en de ANW. Beiden zijn volksverzekeringen, waarvan de premie door de werkende bevolking wordt opgebracht.

Algemene Ouderdomswet

AOW staat voor Algemene Ouderdomswet. De wet werd in 1957 ingevoerd door het kabinet Drees. Zo ontstond de uitdrukking ‘Van Drees trekken’. Je had recht op een uitkering, die startte op je 65-ste, als je tenminste zes jaar in Nederland woonde. Gehuwde vrouwen hadden echter geen recht op een uitkering, daar kunnen we ons nu niets meer bij voorstellen. Verder was de uitkering onder meer afhankelijk van het eigen inkomen. Landlopers en andere ‘onmaatschappelijke lieden’ waren uitgesloten.

Van 1957 naar nu volgt een enorme sprong. De AOW-leeftijd is afhankelijk geworden van de gemiddelde levensverwachting van de bevolking. Dit jaar start de uitkering op je 67-ste. Op de aow website vind je een tool waarmee je jouw (prognose van) AOW-leeftijd kunt bekijken. Ook vind je daar de actuele AOW-bedragen, waarbij je ziet dat de AOW voor een alleenstaande hoger is dan voor iemand die een partner heeft. Inkomen uit arbeid, pensioen of vermogen heeft alleen geen invloed (meer) op de hoogte van je AOW. Wat nog wél invloed heeft, is hoe lang je voor de AOW-ingangsdatum in Nederland hebt gewoond. Als dat tenminste 50 jaar is, heb je recht op de volledige uitkering, anders is het naar rato.

Algemene Nabestaandenwet

ANW staat voor Algemene Nabestaandenwet, deze wet was in 1996 de opvolger van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Die was verouderd vanwege maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Bovendien speelde dat de overheid wilde bezuinigingen ook een rol.

De ANW heeft ook een duidelijk doel voor de nabestaande partner. Zo wordt hen inkomenszekerheid op bestaansminimum geboden voor zover én zolang er kinderen onder de 18 jaar worden verzorgd. Maar ook wanneer de nabestaande partner arbeidsongeschikt is. In de hoogte van de uitkering wordt ook rekening gehouden met het inkomen van de nabestaande partner.

Hier lees je meer over hoe hoog je uitkering is en vind je een tool om te bepalen of jouw partner bij onverhoopt overlijden van jou recht heeft op een ANW-uitkering.

2e pijler: pensioenopbouw via de zaak

Omdat de AOW slechts in het bestaansminimum voorziet, is het verstandig om aanvullend pensioen op te bouwen. Werknemers doen dat via de ‘2e pijler’. Zelfstandigen die vanuit een BV werken (DGA’s) kunnen er ook gebruik van maken. Overige zelfstandigen kunnen er soms gebruik van maken.

Pensioenopbouw is niet verplicht, tenzij het in de bedrijfstak collectief is afgesproken. Een voorbeeld daarvan is de uitzendbranche waarin voor uitzendkrachten een verplichte pensioenregeling geldt. Maar soms geldt ook een deelnameplicht voor zelfstandigen, zoals in de schildersbranche.

Ook voor pensioenwetgeving geldt dat de regels in de jaren 50 zijn ontstaan. De wetgeving had als doel dat pensioen levenslang wordt uitgekeerd, zodat Nederland op termijn niet of niet te veel verarmt. Een ander belangrijk doel was bescherming van de pensioenopbouw bij faillissement van de werkgever. Verder is er in de loop van de tijd wetgeving gekomen over bijvoorbeeld rechten bij (echt)scheiding, meenemen van opgebouwd pensioen naar een volgende werkgever en situaties waarin medische waarborgen mogen worden gevraagd.

Wat vaak wordt vergeten, is dat een pensioenregeling ook voorziet in nabestaandenpensioenen en bescherming van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. In de 3e pijler (lijfrente) is dit vaak niet of minder goed geregeld.

Wat maximaal aan pensioen mag worden opgebouwd, is vastgelegd in belastingwetgeving. Verondersteld wordt dat een goed pensioen bij 40 dienstjaren gelijk is aan 75% van het gemiddelde salaris over die jaren. Er mag echter niet over het volledige salaris pensioen worden opgebouwd. Een deel van het salaris, dat ‘franchise’ wordt genoemd, blijft namelijk buiten de berekening. Verondersteld wordt dat dat deel al door de AOW wordt afgedekt. Het deel waarover dus uiteindelijk pensioen wordt opgebouwd, wordt de ‘pensioengrondslag’ genoemd.

Op de deze website kun je de bedragen uit de 1e en 2e pijler bekijken, dus de AOW en ‘echt’ pensioen.

3e pijler: pensioenopbouw voor particulieren en zelfstandigen

Pensioenopbouw via de 3e pijler heet officieel ‘lijfrente-opbouw’. Toch wordt het in de volksmond vaak ‘pensioen’ genoemd. Het lijkt daardoor alsof lijfrente en pensioen juridisch hetzelfde zijn, maar en dat is zeker niet het geval. Ook het woord ‘banksparen’ wordt vaak voor lijfrente gebruikt (wat bijzonder is, want het lijkt naar ‘gewoon’ sparen te verwijzen).

Het grootste verschil met pensioenopbouw in de 2e pijler zit hem in de (beschermende) wetgeving, toegelaten uitvoerders en uitkeringstermijnen. Voorbeelden hiervan zijn:

  • De wetgeving die verdeling van pensioenen bij scheiding regelt, is niet van toepassing op lijfrente.
  • Banken en beleggingsinstellingen mogen wel lijfrenterekeningen, maar geen pensioenproducten uit de 2e pijler in het assortiment hebben.
  • Een lijfrente-uitkering is bij een bank of een beleggingsinstelling altijd tijdelijk. Levenslang uitkeren is bij deze instellingen dus verboden.

Verder is een pensioenregeling in de 2e pijler een echte arbeidsvoorwaarde, met alle bescherming die bij een arbeidsvoorwaarde hoort, terwijl lijfrenteopbouw volledig een persoonlijke keuze is. Dat uit zich dan ook in de premiebetalingen: pensioenpremies worden altijd door de werkgever betaald. Stel, een werknemer wil nog een eigen bijdrage erbij optellen, dan wordt dat op het brutoloon ingehouden. Lijfrente wordt altijd privé vanuit netto geld betaald. Bij lijfrente bestaat over het algemeen ook een grote vrijheid aangaande premiebetalingen: een keer een jaar overslaan is in de meeste gevallen geen probleem. Lijfrenteproducten kennen in de opbouwfase dus meer flexibiliteit.

Met deze informatie als basis, gaan we in de komende blogs verder in op pensioenmogelijkheden voor zelfstandigen. Heb je een vraag of een suggestie voor verdere uitwerking in een blog? Mail die dan naar Wim Schreuder van HLS Pensioenconsultancy!